Agenda 2002-2003 OVG1028
Kamerstuk 2002-2003 KST64507
Kamerstuk 2002-2003 KST64221
Agenda 2002-2003 OVG1023
Kamerstuk 2001-2002 KST62774
Betreft aanpassing van de inwerkingtredingsbepaling in verband met de Tijdelijke referendumwet.
Kamerstuk 2001-2002 KST62777Kamerstuk 2001-2002 KST62087
Kamerstuk 2001-2002 KST60341
De Nederlandse zeehavens ondervinden de laatste jaren in toenemende mate last van schepen waarop langdurig beslag ligt (langer dan drie maanden). Uit onderzoek van het WODC is o.a. gebleken dat havenbeheerders en andere personen zoals scheepsagenten en cargadoors, behoorlijke financiƫle schade hebben geleden als gevolg van een lagere rangorde van hun vorderingen. Het gaat vooral om onverhaalbare schade als havengelden en kosten die de havenbeheerder (bij in gebreke blijven van de eigenaar) moet maken om de veiligheid van de haven en van derden te waarborgen, zoals het tijdig vervangen van boeien en trossen. De hieruit voortvloeiende vorderingen zullen echter niet snel bevoorrecht zijn op grond van artikel 211 onder a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Bij het niet nakomen van de betalingsverplichting voor havengelden, hebben crediteuren voor deze vorderingen op grond van artikel 8:217 lid 1 onder a BW een voorrecht op (de veilingopbrengst van) het schip. In de praktijk is de opbrengst echter in de meeste gevallen onvoldoende om alle schuldeisers te kunnen voldoen en schuldeisers met een voorrecht op grond van artikel 8:217 nemen een te lage positie in in de regeling van voorrechten om (een deel van) hun voorrecht voldaan te krijgen. Dit wetsvoorstel beoogt de positie van de betrokken schuldeisers te verbeteren door aan de vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden, een hogere preferentie toe te kennen.
Kamerstuk 2001-2002 KST60335Kamerstuk 2001-2001 KST60340
De Nederlandse zeehavens ondervinden de laatste jaren in toenemende mate last van schepen waarop langdurig beslag ligt (langer dan drie maanden). Uit onderzoek van het WODC is o.a. gebleken dat havenbeheerders en andere personen zoals scheepsagenten en cargadoors, behoorlijke financiƫle schade hebben geleden als gevolg van een lagere rangorde van hun vorderingen. Het gaat vooral om onverhaalbare schade als havengelden en kosten die de havenbeheerder (bij in gebreke blijven van de eigenaar) moet maken om de veiligheid van de haven en van derden te waarborgen, zoals het tijdig vervangen van boeien en trossen. De hieruit voortvloeiende vorderingen zullen echter niet snel bevoorrecht zijn op grond van artikel 211 onder a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Bij het niet nakomen van de betalingsverplichting voor havengelden, hebben crediteuren voor deze vorderingen op grond van artikel 8:217 lid 1 onder a BW een voorrecht op (de veilingopbrengst van) het schip. In de praktijk is de opbrengst echter in de meeste gevallen onvoldoende om alle schuldeisers te kunnen voldoen en schuldeisers met een voorrecht op grond van artikel 8:217 nemen een te lage positie in in de regeling van voorrechten om (een deel van) hun voorrecht voldaan te krijgen. Dit wetsvoorstel beoogt de positie van de betrokken schuldeisers te verbeteren door aan de vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden, een hogere preferentie toe te kennen.
Kamerstuk 2001-2002 KST60339