De Vaste Kamercommissie voor Justitie heeft minister Donner gevraagd om in het kader van het wetsvoorstel herijking strafmaxima in overleg te treden met het OM, om te bezien of in de strafvorderingsrichtlijnen aangaande geweldsmisdrijven strafeisverzwarend gewicht zou kunnen worden toegekend aan de omstandigheid dat geweld is begaan tegen een persoon die burgermoed heeft getoond (Kamerstukken 2003/04, 28 484, nr. 34). In onderhavige brief gaat Donner nader in op de uitkomsten van het overleg met het OM. Met het OM is gesproken over de wijze waarop vastgelegd kan worden dat strafeisverzwarend gewicht kan worden toegekend aan de omstandigheid dat geweld is begaan tegen een persoon die burgermoed heeft getoond. Gelet onderwerp zal worden opgenomen in het herziene kader voor strafvordering.
Kamerstuk 2005-2006 KST98016Handeling 2005-2006 HAN7936A09
Handeling 2005-2006 HAN7936A04
Agenda 2005-2006 OVG1284
Kamerstuk 2005-2006 KST91797
Minister Donner (Jus) laat door middel van deze brief weten dat het voorstel voor een reparatiewet op 23 juni 2005 bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt.
Kamerstuk 2004-2005 KST88583Kamerstuk 2004-2005 KST87361
Kamerstuk 2004-2005 KST86814
Agenda 2004-2005 OVG1239
Kamerstuk 2004-2005 KST86136
Agenda 2004-2005 OVG1231
Handeling 2004-2005 HAN7799A22
Kamerstuk 2004-2005 KST84124
In de formulering van deze wijziging wordt de proeftijd van 10 jaar explicieter beperkt tot misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Kamerstuk 2004-2005 KST83945Agenda 2004-2005 OVG1206
Kamerstuk 2004-2005 KST83221
Kamerstuk 2004-2005 KST83220
De minister geeft een ractie op de aangenomen motie-Griffith over een onderzoek naar de mogelijkheden, het nut en de noodzaak van verlaging van de voorlopige hechtenis. Er is al eerder een onderzoek uitgevoerd door De Hullu, Koopmans en De Roos inzake het wettelijk strafmaximum in 1999. Daarnaast is het onduidelijk of ruimere toepassing van voorlopige hechtenis leidt tot een betere bestrijding van de criminaliteit. Het onderwerp krijgt daarom nu geen voorrang en zal behandeld worden bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering.
Kamerstuk 2004-2005 KST81769Handeling 2003-2004 HAN7715A38
Handeling 2003-2004 HAN7715A37
Kamerstuk 2003-2004 KST77980
Kamerstuk 2003-2004 KST78043
Kamerstuk 2003-2004 KST77900
Kamerstuk 2003-2004 KST77819
nodeloos bellen van alarmnummers.
Kamerstuk 2003-2004 KST77818De slachtoffers moeten minderjarige vrouwen met hoofdverblijf in Nederland zijn.
Kamerstuk 2003-2004 KST77776Herdruk in verband met verbetering van de datum.
Kamerstuk 2003-2004 KST77654Agenda 2003-2004 OVG1161
Vervanging in verband met wijziging in de toelichting.
Kamerstuk 2003-2004 KST77508Agenda 2003-2004 OVG1159
Kamerstuk 2003-2004 KST77159
Kamerstuk 2003-2004 KST77158
Kamerstuk 2003-2004 KST77160
mishandeling met voorbedachten rade; (Betreft vervanging in verband met wijziging in de toelichting).
Kamerstuk 2003-2004 KST77125Kamerstuk 2003-2004 KST77126
Agenda 2003-2004 OVG1157
Vervanging in verband met wijziging in de toelichting.
Kamerstuk 2003-2004 KST76992Vervanging in verband met de ondertekening.
Kamerstuk 2003-2004 KST76990Stenografisch verslag van het overleg.
Kamerstuk 2003-2004 KST76985Kamerstuk 2003-2004 KST76939
Kamerstuk 2003-2004 KST76899
Kamerstuk 2003-2004 KST76901
Kamerstuk 2003-2004 KST76894
Kamerstuk 2003-2004 KST76891
Kamerstuk 2003-2004 KST76896
Kamerstuk 2003-2004 KST76900
Kamerstuk 2003-2004 KST76890
Kamerstuk 2003-2004 KST76895
Agenda 2003-2004 OVG1154
Kamerstuk 2003-2004 KST76754
Kamerstuk 2003-2004 KST76607
Agenda 2003-2004 OVG1152
Kamerstuk 2003-2004 KST76604
Kamerstuk 2003-2004 KST76603
Kamerstuk 2003-2004 KST76605
Agenda 2003-2004 OVG1151
vrijspraak.
Kamerstuk 2003-2004 KST76316Kamerstuk 2003-2004 KST76216
Agenda 2003-2004 OVG1149
Agenda 2003-2004 OVG1146
Agenda 2003-2004 OVG1144
Agenda 2003-2004 OVG1142
Agenda 2003-2004 OVG1141
Agenda 2003-2004 OVG1138
Agenda 2003-2004 OVG1137
Kamerstuk 2003-2004 KST74936
Kamerstuk 2003-2004 KST74935
Agenda 2003-2004 OVG1133
Agenda 2003-2004 OVG1131
De slachtoffers moeten minderjarige vrouwen met hoofdverblijf in Nederland zijn.
Kamerstuk 2003-2004 KST74266Kamerstuk 2003-2004 KST74133
Kamerstuk 2003-2004 KST74134
Kamerstuk 2003-2004 KST73774
Kamerstuk 2002-2003 KST67752
Kamerstuk 2002-2003 KST67753
Kamerstuk 2002-2003 KST66015
Kamerstuk 2002-2003 KST64295
Kamerstuk 2002-2003 KST64296
Betreft mededeling over aanpassing van de bepalingen over strafrechtelijke bescherming die Wetboek van Strafrecht verleent aan Staten-Generaal en haar leden in het betreffende wetsvoorstel.
Kamerstuk 2002-2003 KST64293aanpassing strafrechtelijke bescherming die het Wetboek van Strafrecht verleent aan Staten-Generaal en haar leden.
Kamerstuk 2002-2003 KST64294De basis voor onderhavig wetsvoorstel is de motie van de leden Dittrich en Kalsbeek-Jasperse op 27 november 1997, waarin zij vragen om een inventarisatie en herijking van de strafmaxima (kamerstuk 24219, nr. 18). Hierop hebben de Katholieke Universiteit Brabant en de Universiteit Leiden op verzoek van de minister van Justitie een inventariserend onderzoek verricht. Dit onderzoek vormt de basis van het regeringsstandpunt, dat in een tweetal brieven aan de Tweede Kamer uiteengezet is (kamerstukken 26564, nr. 1 en 26800 VI, nr. 66). In kamerstuk 26800 VI, nr. 66 wordt met name ingegaan op drie adviezen over het regeringsstandpunt, dat van de Nederlandse Orde van advocaten, van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, en van het College van procureurs-generaal. Onderhavig wetsvoorstel vloeit voort uit het regeringsstandpunt dat in de brieven wordt ingenomen. In onderhavige wet worden drie groepen delicten besproken: geweldsdelicten, culpose delicten en vermogensdelicten. Daarnaast komen de volgende afzonderlijke strafbaarstellingen aan bod: tweegevecht, ambtsdwang, en geweld tegen de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraden. De belangrijke wijziging in de sfeer van geweldelicten is de verhoging van het strafmaximum van eenvoudige mishandeling van twee naar drie jaren gevangenisstraf. Ten aanzien van vermogensdelicten gaat het om verhoging van het strafmaximum van chantage en oplichting van twee naar drie jaren gevangenisstraf. Voor culpose delicten worden de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht aangepast. In het Wetboek van Strafrecht worden de strafmaxima verhoogd van zes maanden naar een jaar gevangenisstraf voor onvoorzichtig handelen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, en van negen maanden naar twee jaren voor handelingen die een fataal gevolg heben. Bij roekeloosheid worden de strafmaxima van een jaar en twee jaren verdubbeld tot respectievelijk twee en vier jaren gevangenisstraf. De strafmaxima in het Wetboek van Strafrecht worden in de Wegenverkeerswet 1994 met de helft verhoogd tot een jaar en zes maanden bij lichamelijk letsel, en drie jaren bij fataal gevolg. Bij roekeloosheid worden deze maxima verdubbeld tot drie, respectievelijk zes jaren. Rijden onder invloed en het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid brengt een verdere verhoging met vijftig procent mee, zodat onder die omstandigheden bij roekeloosheid met lichamelijk letsel als gevolg vier jaren en zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd, en bij roekeloosheid met fataal gevolg negen jaren gevangenisstraf. In het Wetboek van Strafrecht worden, wat de culpose delicten betreft, naast de artikelen inzake dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld, de artikelen inzake gemeengevaarlijke culpose delicten - zoals brand door schuld - en het artikel over culpose vrijheidsberoving aangepast. Ook bij brand door schuld met fataal gevolg kan een maximumstraf van twee jaren worden opgelegd. Als de schuld bestaat in roekeloosheid kan deze worden verdubbeld tot vier jaren. Verder worden enkele aanpassingen doorgevoerd die geen verband houden met de wettelijke strafmaxima. Deze aanpassingen komen voort uit heroverweging van de strafrechtelijke bescherming die het Wetboek van Strafrecht aan parlementaire vergaderingen verleent. Tot slot schrapt onderhavige wijziging van het Wetboek van Strafrecht het delict tweegevecht, en wordt het delict ambtsdwang gewijzigd.
Kamerstuk 2001-2002 KST62940De basis voor onderhavig wetsvoorstel is de motie van de leden Dittrich en Kalsbeek-Jasperse op 27 november 1997, waarin zij vragen om een inventarisatie en herijking van de strafmaxima (kamerstuk 24219, nr. 18). Hierop hebben de Katholieke Universiteit Brabant en de Universiteit Leiden op verzoek van de minister van Justitie een inventariserend onderzoek verricht. Dit onderzoek vormt de basis van het regeringsstandpunt, dat in een tweetal brieven aan de Tweede Kamer uiteengezet is (kamerstukken 26564, nr. 1 en 26800 VI, nr. 66). In kamerstuk 26800 VI, nr. 66 wordt met name ingegaan op drie adviezen over het regeringsstandpunt, dat van de Nederlandse Orde van advocaten, van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, en van het College van procureurs-generaal. Onderhavig wetsvoorstel vloeit voort uit het regeringsstandpunt dat in de brieven wordt ingenomen. In onderhavige wet worden drie groepen delicten besproken: geweldsdelicten, culpose delicten en vermogensdelicten. Daarnaast komen de volgende afzonderlijke strafbaarstellingen aan bod: tweegevecht, ambtsdwang, en geweld tegen de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraden. De belangrijke wijziging in de sfeer van geweldelicten is de verhoging van het strafmaximum van eenvoudige mishandeling van twee naar drie jaren gevangenisstraf. Ten aanzien van vermogensdelicten gaat het om verhoging van het strafmaximum van chantage en oplichting van twee naar drie jaren gevangenisstraf. Voor culpose delicten worden de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht aangepast. In het Wetboek van Strafrecht worden de strafmaxima verhoogd van zes maanden naar een jaar gevangenisstraf voor onvoorzichtig handelen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, en van negen maanden naar twee jaren voor handelingen die een fataal gevolg heben. Bij roekeloosheid worden de strafmaxima van een jaar en twee jaren verdubbeld tot respectievelijk twee en vier jaren gevangenisstraf. De strafmaxima in het Wetboek van Strafrecht worden in de Wegenverkeerswet 1994 met de helft verhoogd tot een jaar en zes maanden bij lichamelijk letsel, en drie jaren bij fataal gevolg. Bij roekeloosheid worden deze maxima verdubbeld tot drie, respectievelijk zes jaren. Rijden onder invloed en het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid brengt een verdere verhoging met vijftig procent mee, zodat onder die omstandigheden bij roekeloosheid met lichamelijk letsel als gevolg vier jaren en zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd, en bij roekeloosheid met fataal gevolg negen jaren gevangenisstraf. In het Wetboek van Strafrecht worden, wat de culpose delicten betreft, naast de artikelen inzake dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld, de artikelen inzake gemeengevaarlijke culpose delicten - zoals brand door schuld - en het artikel over culpose vrijheidsberoving aangepast. Ook bij brand door schuld met fataal gevolg kan een maximumstraf van twee jaren worden opgelegd. Als de schuld bestaat in roekeloosheid kan deze worden verdubbeld tot vier jaren. Verder worden enkele aanpassingen doorgevoerd die geen verband houden met de wettelijke strafmaxima. Deze aanpassingen komen voort uit heroverweging van de strafrechtelijke bescherming die het Wetboek van Strafrecht aan parlementaire vergaderingen verleent. Tot slot schrapt onderhavige wijziging van het Wetboek van Strafrecht het delict tweegevecht, en wordt het delict ambtsdwang gewijzigd.
Kamerstuk 2001-2002 KST62938Kamerstuk 2001-2001 KST62941
Kamerstuk 2001-2002 KST62942