Laatste documenten binnen dossier 28495


21-11-2005

KST91574 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten); Brief minister over (on)wenselijkheid utibreiding afschaffing verjaring van misdrijven

mogelijke wijziging van het stelsel. De minister komt tot de conclusie dat het op dit moment niet zinvol is om de totstandkoming van wetgeving te bevorderen die voorziet in afschaffing van de verjaring voor misdrijven waarop geen levenslang staat. Hij wil eerst de effecten afwachten van de recente wijziging van de verjaringsregeling.

Kamerstuk 2005-2006 KST91574

06-04-2004

KST75384 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten); Gewijzigde memorie van toelichting

Kamerstuk 2003-2004 KST75384

KST75382 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten); Advies en reactie indiener(s)

Als bijlage bij het advies zijn opgenomen de redactionele kanttekeningen die de raad in overweging geeft.

Kamerstuk 2003-2004 KST75382

KST75381 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Rietkerk tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord, doodslag en enkele andere misdrijven alsmede enkele aanpassingen van de regeling van de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn; Brief van het lid Dittrich over behandeling van het wetvoorstel

In deze brief deelt het Tweede-Kamerlid Dittrich mee dat, gezien het vertrek uit de kamer van de heer Rietkerk (CDA), diens plaats bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel ingenomen zal worden door de heer Van Haersma Buma (eveneens CDA).

Kamerstuk 2003-2004 KST75381

KST75383 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Van Haersma Buma tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord en enkele andere misdrijven alsmede enige aanpassingen van de regeling van de verjaring en de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn (opheffing verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten); Gewijzigd voorstel van wet

Kamerstuk 2003-2004 KST75383

01-08-2002

KST63042 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Rietkerk tot wijziging van het wetboek van strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord, doodslag en enkele andere misdrijven alsmede enkele aanpassingen van de regeling van de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn; Geleidende brief bij het wetsvoorstel

De dag nadat een moord heeft plaatsgevonden, begint de verjaringstermijn te lopen. Deze bedraagt voor moord 18 jaar en voor doodslag 15 jaar. Zou er na 18 jaar en een paar dagen nieuw bewijs gevonden worden dat naar een verdachte van een moord wijst en zou deze verdachte zelfs een bekentenis afleggen, dan kan hij niet meer vervolgd en veroordeeld worden. Het recht voor het Openbaar Ministerie om de verdachte te vervolgen, is dan verjaard. Een soms zelfs nog kortere verjaringstermijn geldt bij andere misdrijven waarbij een ernstig misdrijf tegen een ander werd gepleegd, terwijl dat de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, zoals zware mishandeling met voorbedachte rade de dood ten gevolge hebbend, vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend en gijzeling de dood ten gevolge hebbend. De initiatiefnemers van dit wetsvoorstel vinden dat iemand die een ander opzettelijk van het leven heeft beroofd, niet vanwege tijdsverloop aan justitiële vervolging mag ontsnappen, en willen daarom de verjaringstermijn voor bovengenoemde levensdelicten uit het wetboek van strafrecht schrappen.

Kamerstuk 2001-2002 KST63042

KST63044 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Rietkerk tot wijziging van het wetboek van strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord, doodslag en enkele andere misdrijven alsmede enkele aanpassingen van de regeling van de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn; Memorie van toelichting

De dag nadat een moord heeft plaatsgevonden, begint de verjaringstermijn te lopen. Deze bedraagt voor moord 18 jaar en voor doodslag 15 jaar. Zou er na 18 jaar en een paar dagen nieuw bewijs gevonden worden dat naar een verdachte van een moord wijst en zou deze verdachte zelfs een bekentenis afleggen, dan kan hij niet meer vervolgd en veroordeeld worden. Het recht voor het Openbaar Ministerie om de verdachte te vervolgen, is dan verjaard. Een soms zelfs nog kortere verjaringstermijn geldt bij andere misdrijven waarbij een ernstig misdrijf tegen een ander werd gepleegd, terwijl dat de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, zoals zware mishandeling met voorbedachte rade de dood ten gevolge hebbend, vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend en gijzeling de dood ten gevolge hebbend. De initiatiefnemers van dit wetsvoorstel vinden dat iemand die een ander opzettelijk van het leven heeft beroofd, niet vanwege tijdsverloop aan justitiële vervolging mag ontsnappen, en willen daarom de verjaringstermijn voor bovengenoemde levensdelicten uit het wetboek van strafrecht schrappen.

Kamerstuk 2001-2002 KST63044

KST63043 Voorstel van wet van de leden Dittrich en Rietkerk tot wijziging van het wetboek van strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van moord, doodslag en enkele andere misdrijven alsmede enkele aanpassingen van de regeling van de stuiting van de verjaring en de regeling van de strafverjaringstermijn; Voorstel van wet

De dag nadat een moord heeft plaatsgevonden, begint de verjaringstermijn te lopen. Deze bedraagt voor moord 18 jaar en voor doodslag 15 jaar. Zou er na 18 jaar en een paar dagen nieuw bewijs gevonden worden dat naar een verdachte van een moord wijst en zou deze verdachte zelfs een bekentenis afleggen, dan kan hij niet meer vervolgd en veroordeeld worden. Het recht voor het Openbaar Ministerie om de verdachte te vervolgen, is dan verjaard. Een soms zelfs nog kortere verjaringstermijn geldt bij andere misdrijven waarbij een ernstig misdrijf tegen een ander werd gepleegd, terwijl dat de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, zoals zware mishandeling met voorbedachte rade de dood ten gevolge hebbend, vrijheidsberoving de dood ten gevolge hebbend en gijzeling de dood ten gevolge hebbend. De initiatiefnemers van dit wetsvoorstel vinden dat iemand die een ander opzettelijk van het leven heeft beroofd, niet vanwege tijdsverloop aan justitiële vervolging mag ontsnappen, en willen daarom de verjaringstermijn voor bovengenoemde levensdelicten uit het wetboek van strafrecht schrappen.

Kamerstuk 2001-2002 KST63043