Handeling 2004-2005 HAN7777A03
Agenda 2004-2005 OVG1192
Staatssecretaris van der Laan (OCW) wijst de Eerste Kamer hierbij op een brief (Kamerstuk 26642, nr. 49) die ze, samen met de Minister van EZ op 18 maart 2004 aan de Tweede Kamer gestuurd heeft.
Kamerstuk 2003-2004 KST78804Naar aanleiding van het verzoek van een aantal Eerste-Kamerfracties, gedaan tijdens de behandeling van de brief van staatssecretaris Van der Laan (OCW) d.d. 13 mei 2004 (Kamerstuk 29030, nr. D), biedt de staatssecretaris hierbij het kabinetsstandpunt aan over het rapport van de visitatiecommissie.
Kamerstuk 2003-2004 KST78387Handeling 2003-2004 HAN7718A02
Agenda 2003-2004 OVG1160
Handeling 2003-2004 HAN7695A07
Handeling 2003-2004 HAN7691A12
Handeling 2003-2004 HAN7691A09
Kamerstuk 2003-2004 KST76300
Agenda 2003-2004 OVG1147
Kamerstuk 2003-2004 KST75590
Kamerstuk 2003-2004 KST75143
Kamerstuk 2003-2004 KST74908
Agenda 2003-2004 OVG1130
Handeling 2003-2004 HAN7643A04
Handeling 2003-2004 HAN7641A06
Agenda 2003-2004 OVG1121
Agenda 2003-2004 OVG1118
Agenda 2003-2004 OVG1117
Agenda 2003-2004 OVG1114
Agenda 2003-2004 OVG1111
Agenda 2003-2004 OVG1109
Agenda 2003-2004 OVG1106
Kamerstuk 2003-2004 KST71673
Kamerstuk 2003-2004 KST70858
A-, B-, of C-status - tussen de verschillende omroepverenigingen, dat werd bepaald door het ledental. Het afschaffen van het statusonderscheid op grond van ledental was erop gericht de samenwerking tussen de verschillende verenigingen te bevorderen doordat verenigingen elkaar niet meer als concurrenten hoefden te beschouwen. Hiermee zou de wettelijke opdracht van de publieke omroep - aansluiting houden met wensen en interesses van diverse leeftijds- en bevolkingsgroepen - gerealiseerd kunnen worden. De concessiewet verving het statussysteem door het stellen van een minimum aantal leden van 300.000 voor elke omroepvereniging. Verder verlaagde de concessiewet het toetredingsregime voor aspirant-omroepverenigingen naar 50.000 leden en verlengde de wet de toekenning van aspirant-status van twee tot vijf jaar, binnen welke periode het ledental moet groeien naar 300.000, om aansluitend als volwaardige omroepvereniging een erkenning voor vijf jaar te krijgen. Probleem van het huidige stelsel is dat nieuwe omroepverenigingen waarvan gebleken is dat zij vernieuwend zijn, betrekkelijk snel zouden kunnen verdwijnen omdat ze het minimumledental van 300.000 niet halen. Daarnaast zouden bestaande omroepverenigingen ophouden te bestaan als zij door deze minimumgrens zakken. Daarmee zouden de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep in het geding komen. Daarom wordt in onderhavig wetsvoorstel geregeld dat aspirant-omroepverenigingen na een periode van vijf jaar opnieuw voor een erkenning in aanmerking komen als zij een vernieuwende bijdrage leveren en minimaal 150.000 leden hebben. Als zij vervolgens niet doorgroeien naar een ledental van 300.000, maar blijven steken op een ledental van meer dan 150.000, maar minder dan 300.000, dan krijgen zij de helft van de hoeveelheid zendtijd en middelen die een omroepvereniging met minimaal 300.000 leden heeft. Deze beperking ten aanzien van middelen en zendtijd geldt ook voor bestaande omroepverenigingen wier ledental afneemt tot meer dan 150.000, maar minder dan 300.000.
Kamerstuk 2002-2003 KST69989A-, B-, of C-status - tussen de verschillende omroepverenigingen, dat werd bepaald door het ledental. Het afschaffen van het statusonderscheid op grond van ledental was erop gericht de samenwerking tussen de verschillende verenigingen te bevorderen doordat verenigingen elkaar niet meer als concurrenten hoefden te beschouwen. Hiermee zou de wettelijke opdracht van de publieke omroep - aansluiting houden met wensen en interesses van diverse leeftijds- en bevolkingsgroepen - gerealiseerd kunnen worden. De concessiewet verving het statussysteem door het stellen van een minimum aantal leden van 300.000 voor elke omroepvereniging. Verder verlaagde de concessiewet het toetredingsregime voor aspirant-omroepverenigingen naar 50.000 leden en verlengde de wet de toekenning van aspirant-status van twee tot vijf jaar, binnen welke periode het ledental moet groeien naar 300.000, om aansluitend als volwaardige omroepvereniging een erkenning voor vijf jaar te krijgen. Probleem van het huidige stelsel is dat nieuwe omroepverenigingen waarvan gebleken is dat zij vernieuwend zijn, betrekkelijk snel zouden kunnen verdwijnen omdat ze het minimumledental van 300.000 niet halen. Daarnaast zouden bestaande omroepverenigingen ophouden te bestaan als zij door deze minimumgrens zakken. Daarmee zouden de openheid en continuïteit van de landelijke publieke omroep in het geding komen. Daarom wordt in onderhavig wetsvoorstel geregeld dat aspirant-omroepverenigingen na een periode van vijf jaar opnieuw voor een erkenning in aanmerking komen als zij een vernieuwende bijdrage leveren en minimaal 150.000 leden hebben. Als zij vervolgens niet doorgroeien naar een ledental van 300.000, maar blijven steken op een ledental van meer dan 150.000, maar minder dan 300.000, dan krijgen zij de helft van de hoeveelheid zendtijd en middelen die een omroepvereniging met minimaal 300.000 leden heeft. Deze beperking ten aanzien van middelen en zendtijd geldt ook voor bestaande omroepverenigingen wier ledental afneemt tot meer dan 150.000, maar minder dan 300.000.
Kamerstuk 2002-2003 KST69987Kamerstuk 2002-2003 KST69990