Kamerstuk 2005-2006 KST94218
Handeling 2004-2005 HAN7830A04
Agenda 2004-2005 OVG1229
Kamerstuk 2004-2005 KST85138
Kamerstuk 2004-2005 KST84813
Agenda 2004-2005 OVG1223
doel en inhoud van de richtlijn. Tevens kondigt minister Zalm (Fin) een nota van wijziging aan (Kamerstuk 29860, nr. 8). Deze wijziging heeft betrekking op de situatie dat in Nederland een insolventieprocedure wordt geopend tegen een bijkantoor in Nederland van een moeder in een andere lidstaat die daar ten onrechte geen vergunning heeft.
Kamerstuk 2004-2005 KST84250Kamerstuk 2004-2005 KST84251
Kamerstuk 2004-2005 KST82902
Kamerstuk 2004-2005 KST82414
Onderhavig wetsvoorstel strekt tot uitvoering van richtlijn nr. 2001/24/EG van 4 april 2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125), hierna te noemen 'de richtlijn'. De richtlijn bindt alle EU-lidstaten, in tegenstelling tot de EG-insolventieverordening, die niet van toepassing is op verhoudingen tussen Denemarken enerzijds en de andere lidstaten anderzijds. De richtlijn bepaalt dat uitsluitend de bevoegde instanties in de lidstaat van herkomst bevoegd zijn te beslissen om ten aanzien van een kredietinstelling een insolventieprocedure te openen. De richtlijn ziet slechts op insolventieprocedures met betrekking tot kredietinstellingen. Wat betreft Nederlands recht, valt daaronder de noodregeling, die zowel een liquidatieprocedure als een saneringsmaatregel kan zijn. Daarnaast kan ten aanzien van een kredietinstelling het faillissement worden uitgesproken: dat is het 'gewone' faillissement aangevuld met bijzondere bepalingen, specifiek verband houdende met de aard van het kredietwezen. Het wetsvoorstel voert een aantal regels in met betrekking tot de gevolgen in Nederland van een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure ten aanzien van een kredietinstelling. In het wetsvoorstel zijn de regels die het toepasselijk recht aanwijzen als meerzijdige conflictregels geformuleerd in de zin dat zij, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zowel Nederlands recht als het recht van een andere lidstaat kunnen aanwijzen. Zij zijn zo geformuleerd dat zij niet alleen gelden voor het geval van de Nederlandse noodregeling of het faillissement, maar ook bij insolventieprocedures naar het recht van andere lidstaten. Het wetsvoorstel geeft verder nadere bijzonderheden over de instellingen die als kredietinstelling worden beschouwd, in verband met onder meer noodregelingen en het verlenen van surseance-regelingen.
Kamerstuk 2004-2005 KST81186Kamerstuk 2004-2005 KST81184
Kamerstuk 2004-2005 KST81187
Onderhavig wetsvoorstel strekt tot uitvoering van richtlijn nr. 2001/24/EG van 4 april 2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125), hierna te noemen 'de richtlijn'. De richtlijn bindt alle EU-lidstaten, in tegenstelling tot de EG-insolventieverordening, die niet van toepassing is op verhoudingen tussen Denemarken enerzijds en de andere lidstaten anderzijds. De richtlijn bepaalt dat uitsluitend de bevoegde instanties in de lidstaat van herkomst bevoegd zijn te beslissen om ten aanzien van een kredietinstelling een insolventieprocedure te openen. De richtlijn ziet slechts op insolventieprocedures met betrekking tot kredietinstellingen. Wat betreft Nederlands recht, valt daaronder de noodregeling, die zowel een liquidatieprocedure als een saneringsmaatregel kan zijn. Daarnaast kan ten aanzien van een kredietinstelling het faillissement worden uitgesproken: dat is het 'gewone' faillissement aangevuld met bijzondere bepalingen, specifiek verband houdende met de aard van het kredietwezen. Het wetsvoorstel voert een aantal regels in met betrekking tot de gevolgen in Nederland van een in een andere lidstaat geopende insolventieprocedure ten aanzien van een kredietinstelling. In het wetsvoorstel zijn de regels die het toepasselijk recht aanwijzen als meerzijdige conflictregels geformuleerd in de zin dat zij, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zowel Nederlands recht als het recht van een andere lidstaat kunnen aanwijzen. Zij zijn zo geformuleerd dat zij niet alleen gelden voor het geval van de Nederlandse noodregeling of het faillissement, maar ook bij insolventieprocedures naar het recht van andere lidstaten. Het wetsvoorstel geeft verder nadere bijzonderheden over de instellingen die als kredietinstelling worden beschouwd, in verband met onder meer noodregelingen en het verlenen van surseance-regelingen.
Kamerstuk 2004-2005 KST81185