Handeling 2007-2008 HAN8310A02
Bijlage BLG16263
Kamerstuk 2007-2008 KST119670
Kamerstuk 2007-2008 KST119342
Kamerstuk 2007-2008 KST117725
Handeling 2007-2008 HAN8248A08
Kamerstuk 2007-2008 KST115624
Met deze brief reageert minister Hirsch Ballin (Jus) op het subamendement-Van der Staaij (kamerstuk 30584, nr. 16) over de eedsformule ('verklaring van verbondenheid'). De minister laat weten geen bezwaar te hebben tegen het amendement en het oordeel aan de Kamer over te laten.
Kamerstuk 2007-2008 KST115642Handeling 2007-2008 HAN8235A05
Agenda 2007-2008 OVG1457
Kamerstuk 2007-2008 KST115136
Agenda 2007-2008 OVG1455
Kamerstuk 2007-2008 KST114921
Kamerstuk 2007-2008 KST114843
Herdruk in verband met de toevoeging van een voetnoot inzake de terinzagelegging van een bijlage.
Kamerstuk 2006-2007 KST114816Bijlage BLG14718
Kamerstuk 2007-2008 KST114855
Agenda 2007-2008 OVG1453
Kamerstuk 2007-2008 KST114812
Kamerstuk 2007-2008 KST114813
Agenda 2007-2008 OVG1450
Agenda 2006-2007 OVG1400
Kamerstuk 2006-2007 KST107234
Agenda 2006-2007 OVG1399
Agenda 2006-2007 OVG1396
Agenda 2006-2007 OVG1392
Deze tweede nota van wijziging beoogt vooral onduidelijkheden in de tekst en ten aanzien van de bedoelingen van het wetsvoorstel weg te nemen. Aanleiding daartoe zijn opmerkingen die over het wetsvoorstel zijn gemaakt door ambtenaren van de burgerlijke stand.
Kamerstuk 2006-2007 KST106037Kamerstuk 2006-2007 KST105892
Kamerstuk 2006-2007 KST102976
de Wet conflictenrecht namen wordt in overeenstemming gebracht met de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van de verkrijging van het Nederlanderschap door erkenning.
Kamerstuk 2006-2007 KST102975Kamerstuk 2005-2006 KST100574
Dit wetsvoorstel betreft de invoering van een verklaring van verbondenheid als onderdeel van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie of door naturalisatie, en de wijziging van de regels betreffende de verkrijging van het Nederlanderschap in geval van erkenning na geboorte. Verder verduidelijkt het de rechtspositie van oudere minderjarigen bij de verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap. In de verklaring van verbondenheid gaat het om het besef dat de relatie met de samenleving wordt versterkt. Dit wordt uitgedrukt in het respect voor de rechtsorde die het samenleven mogelijk maakt en in de belofte de plichten te vervullen die uit het Nederlanderschap voortvloeien. De regering acht dit een zinvolle aanvulling van de eisen die worden gesteld aan de verkrijging van het Nederlanderschap door middel van optie of naturalisatie. De onderhavige wetswijziging voorziet erin dat de optant of naturalisandus al bij zijn verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 6 RWN of zijn verzoek tot naturalisatie als bedoeld in artikel 7 RWN aangeeft bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. De wijziging van het Nederlanderschap in geval van erkenning na geboorte heeft betrekking op de regeling dat een minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander is erkend of door wettiging het kind van een Nederlander geworden is, daardoor niet meer van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgt. In zulke gevallen kan de minderjarige vreemdeling het Nederlanderschap pas verkrijgen als hij na de erkenning door een Nederlander of na de bedoelde wettiging ten minste drie jaar verzorging en opvoeding van deze Nederlander genoten heeft. Met die regeling, die op 1 april 2003 in werking is getreden, werd beoogd schijnerkenningen te bestrijden. Gebleken is echter dat de regeling genuanceerd moet worden. In bepaalde situaties waarin duidelijk geen sprake is van een schijnhandeling, zijn betrokkenen namelijk geconfronteerd met een gecompliceerde vreemdelingenrechtelijke problematiek. Zo wordt in de huidige regeling onvoldoende rekening gehouden met de legitieme wens van Nederlandse vaders om hun kinderen die buiten huwelijk uit een affectieve relatie geboren zijn op dezelfde wijze het Nederlanderschap te kunnen laten verkrijgen als kinderen die uit een huwelijk geboren zijn. Zowel het nationaliteitsrechtelijke onderscheid tussen kinderen die vóór en kinderen die na geboorte erkend zijn, als het onderscheid met kinderen uit huwelijk geboren, wordt als ongewenst ervaren. Een andere reden om de huidige regeling te wijzigen, is dat een kind soms staatloos blijft als hij niet de nationaliteit van de vader krijgt. Een praktisch probleem van de huidige regelgeving is bovendien dat bewezen moet worden dat sprake is geweest van de vereiste verzorging en opvoeding gedurende drie jaren. In de onderhavige gewijzigde erkenningregeling wordt ervan uitgegaan dat niet van een schijnerkenning gesproken mag worden, als het kind na of kort na zijn geboorte door zijn verwekker erkend wordt. Ouders zijn zich immers vaak niet bewust van het verschil in nationaliteitsrechtelijk rechtsgevolg tussen een pre- en een postnatale erkenning. De hier voorgestelde regeling gaat er verder vanuit dat de schijnerkenningen die enkel erop gericht zijn Nederlanderschap te verschaffen vrijwel alleen plaatsvinden met betrekking tot oudere minderjarigen. Om die redenen kan dan ook de regeling van verkrijging van het Nederlanderschap wegens erkenning door een Nederlander, opgenomen in artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals die luidde voor 1 april 2003, worden heringevoerd ten aanzien van erkenningen die plaatsvinden kort na geboorte van het kind, althans in de eerste levensjaren van het kind. Bovendien kan die verkrijgingsregeling worden heringevoerd ongeacht de leeftijd van de minderjarige, als de Nederlander die het kind erkent, aantoont de biologische vader van het kind te zijn.
Kamerstuk 2005-2006 KST98538Kamerstuk 2005-2006 KST98541
Kamerstuk 2005-2006 KST98537
Dit wetsvoorstel betreft de invoering van een verklaring van verbondenheid als onderdeel van de verkrijging van het Nederlanderschap door optie of door naturalisatie, en de wijziging van de regels betreffende de verkrijging van het Nederlanderschap in geval van erkenning na geboorte. Verder verduidelijkt het de rechtspositie van oudere minderjarigen bij de verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap. In de verklaring van verbondenheid gaat het om het besef dat de relatie met de samenleving wordt versterkt. Dit wordt uitgedrukt in het respect voor de rechtsorde die het samenleven mogelijk maakt en in de belofte de plichten te vervullen die uit het Nederlanderschap voortvloeien. De regering acht dit een zinvolle aanvulling van de eisen die worden gesteld aan de verkrijging van het Nederlanderschap door middel van optie of naturalisatie. De onderhavige wetswijziging voorziet erin dat de optant of naturalisandus al bij zijn verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 6 RWN of zijn verzoek tot naturalisatie als bedoeld in artikel 7 RWN aangeeft bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. De wijziging van het Nederlanderschap in geval van erkenning na geboorte heeft betrekking op de regeling dat een minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander is erkend of door wettiging het kind van een Nederlander geworden is, daardoor niet meer van rechtswege het Nederlanderschap verkrijgt. In zulke gevallen kan de minderjarige vreemdeling het Nederlanderschap pas verkrijgen als hij na de erkenning door een Nederlander of na de bedoelde wettiging ten minste drie jaar verzorging en opvoeding van deze Nederlander genoten heeft. Met die regeling, die op 1 april 2003 in werking is getreden, werd beoogd schijnerkenningen te bestrijden. Gebleken is echter dat de regeling genuanceerd moet worden. In bepaalde situaties waarin duidelijk geen sprake is van een schijnhandeling, zijn betrokkenen namelijk geconfronteerd met een gecompliceerde vreemdelingenrechtelijke problematiek. Zo wordt in de huidige regeling onvoldoende rekening gehouden met de legitieme wens van Nederlandse vaders om hun kinderen die buiten huwelijk uit een affectieve relatie geboren zijn op dezelfde wijze het Nederlanderschap te kunnen laten verkrijgen als kinderen die uit een huwelijk geboren zijn. Zowel het nationaliteitsrechtelijke onderscheid tussen kinderen die vóór en kinderen die na geboorte erkend zijn, als het onderscheid met kinderen uit huwelijk geboren, wordt als ongewenst ervaren. Een andere reden om de huidige regeling te wijzigen, is dat een kind soms staatloos blijft als hij niet de nationaliteit van de vader krijgt. Een praktisch probleem van de huidige regelgeving is bovendien dat bewezen moet worden dat sprake is geweest van de vereiste verzorging en opvoeding gedurende drie jaren. In de onderhavige gewijzigde erkenningregeling wordt ervan uitgegaan dat niet van een schijnerkenning gesproken mag worden, als het kind na of kort na zijn geboorte door zijn verwekker erkend wordt. Ouders zijn zich immers vaak niet bewust van het verschil in nationaliteitsrechtelijk rechtsgevolg tussen een pre- en een postnatale erkenning. De hier voorgestelde regeling gaat er verder vanuit dat de schijnerkenningen die enkel erop gericht zijn Nederlanderschap te verschaffen vrijwel alleen plaatsvinden met betrekking tot oudere minderjarigen. Om die redenen kan dan ook de regeling van verkrijging van het Nederlanderschap wegens erkenning door een Nederlander, opgenomen in artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals die luidde voor 1 april 2003, worden heringevoerd ten aanzien van erkenningen die plaatsvinden kort na geboorte van het kind, althans in de eerste levensjaren van het kind. Bovendien kan die verkrijgingsregeling worden heringevoerd ongeacht de leeftijd van de minderjarige, als de Nederlander die het kind erkent, aantoont de biologische vader van het kind te zijn.
Kamerstuk 2005-2006 KST98539