Agenda 2007-2008 OVG1482
Kamerstuk 2007-2008 KST119023
Kamerstuk 2007-2008 KST118523
Agenda 2007-2008 OVG1477
Kamerstuk 2007-2008 KST117626
Kamerstuk 2006-2007 KST104791
Kamerstuk 2006-2007 KST104672
Kamerstuk 2006-2007 KST103908
In het wetsvoorstel Wet inburgering is voorzien in een resultaatgerichte inburgeringplicht voor onderdanen van derde landen die onvoldoende beschikken over vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Daarnaast vormt artikel 4 van dat wetsvoorstel een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur en met instemming van beide kamers der Staten-Generaal tijdelijk bepaalde categorieën Nederlanders aan te wijzen die evenals onderdanen van derde landen inburgeringsplichtig zijn. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering zo spoedig mogelijk wordt ingediend na de plaatsing in het Staatsblad van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, dan wel nadat een der kamers der Staten-Generaal de wens te kennen heeft gegeven dat de voordracht niet wordt gedaan. Nadat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer twijfel was gerezen over de houdbaarheid van de mogelijkheid om bepaalde categorieën Nederlandse onderdanen op gelijke voet als onderdanen van derde landen tot inburgering te verplichten, is nader advies van de Raad van State ingewonnen. Uit het advies van de Raad van State van 3 augustus 2006 (nr. W03.06.0236/I) is gebleken dat de inburgeringsplicht niet kan worden opgelegd aan bepaalde categorieën Nederlanders zonder daarbij in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast acht de Raad delegatie van deze materie naar een algemene maatregel van bestuur onjuist. Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet besloten om geen voordracht te doen voor een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 4 en om artikel 4 te schrappen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.
Kamerstuk 2006-2007 KST103870Kamerstuk 2006-2007 KST103872
Kamerstuk 2006-2007 KST103869
In het wetsvoorstel Wet inburgering is voorzien in een resultaatgerichte inburgeringplicht voor onderdanen van derde landen die onvoldoende beschikken over vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. Daarnaast vormt artikel 4 van dat wetsvoorstel een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur en met instemming van beide kamers der Staten-Generaal tijdelijk bepaalde categorieën Nederlanders aan te wijzen die evenals onderdanen van derde landen inburgeringsplichtig zijn. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering zo spoedig mogelijk wordt ingediend na de plaatsing in het Staatsblad van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, dan wel nadat een der kamers der Staten-Generaal de wens te kennen heeft gegeven dat de voordracht niet wordt gedaan. Nadat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer twijfel was gerezen over de houdbaarheid van de mogelijkheid om bepaalde categorieën Nederlandse onderdanen op gelijke voet als onderdanen van derde landen tot inburgering te verplichten, is nader advies van de Raad van State ingewonnen. Uit het advies van de Raad van State van 3 augustus 2006 (nr. W03.06.0236/I) is gebleken dat de inburgeringsplicht niet kan worden opgelegd aan bepaalde categorieën Nederlanders zonder daarbij in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast acht de Raad delegatie van deze materie naar een algemene maatregel van bestuur onjuist. Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet besloten om geen voordracht te doen voor een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 4 en om artikel 4 te schrappen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.
Kamerstuk 2006-2007 KST103871